Vorige week zei Ben Bernanke tegen congreslid Ron Paul dat goud geen geld is. Hij voegde daar ter argumentatie aan toe dat de Amerikaanse staatsobligaties óók geen vorm van geld betreft; die zijn net als goud “een bezitting”. In een zekere zin heeft Bernanke een punt, maar toch ook niet. Goud is namelijk wel degelijk een vorm van geld. Het is alleen wezenlijk anders dan de Federal Reserve Notes waar Ben Bernanke over gaat.
Geld of, nauwkeuriger, valuta – daar versta ik de materiële invulling van het middel dat de functies van geld vervult onder – is eigenlijk de meest briljante uitvinding ooit: het maakt arbeidsdeling mogelijk. Het stelt een samenleving in staat om van elkaars talenten en inzet gebruik te maken en dat doet men door de tussenkomst van geld. De manier waarop die samenleving samenwerkt is een ander verhaal en draait om de wijze waarop marktwerking is georganiseerd. Maar dat geld ten grondslag ligt aan al het “economische” dat is voor iedereen duidelijk. Maar wat geld nu eigenlijk is en wat het doet?
Functies van geld
Geld krijgt in de meeste economieboeken drie functies toebedeeld. Echter, wanneer ik ga tellen dan kom ik tot vijf functies. De eerste drie zijn voor de meeste mensen eenvoudig op te dreunen. Geld is als drager van economische waarde allereerst een ruilmiddel. Ten tweede heeft het een waarde meegekregen zodat ermee gerekend kan worden; geld is een rekenmiddel. Daarnaast fungeert het ook als een oppotmiddel; men kan het opzij zetten en sparen. Op de middelbare school bleek mijn leraar economie tot mijn grote plezier zo bijdehand te zijn dat hij mijn boek pakte en er een vierde functie aan toevoegde. Hij schreef onder het standaardrijtje van drie: “betaalmiddel”, en gaf boete’s als voorbeeld.
Zelf beschrijf ik die vierde functie liever als direct overdrachtsmiddel. Naast dat het meer ruimte overlaat voor andere vormen van “betalen”, voorkomt het de nodige taalverwarringen. De gedachte erachter is eenvoudig. Wanneer de belastingdienst belastingen aftikt, of wanneer men aan een goed doel geld doneert, dan wordt valuta feitelijk overgedragen aan een andere partij terwijl daar in de materiële zin niet direct iets tegenover staat. Er wordt niet geruild; er is hooguit sprake van een indirecte ruil waarbij hetgeen dat wordt verkregen ofwel immaterieel is, ofwel een publieke voorziening is die met anderen wordt gedeeld. De status van het eigendom verandert zonder dat er een gelijkwaardig eigendom in de economische zin voor terugkomt.
(On)gealloceerd?
De toevoeging van deze vierde functie maakt het bovendien mogelijk om een helder onderscheid te maken tussen sparen en beleggen. Het oppotten van een valuta is eigenlijk niets anders dan het bewaren onder het matras of in een kluis. Maar wanneer geld naar de bank gebracht wordt en het aan de bank wordt uitgeleend, kan de bank op haar beurt dit geld uitlenen. In dat geval is er geen sprake meer van oppotten. Het zit immers niet in de kluis. Dit onderscheid is zeer belangrijk. Het betekent namelijk dat wanneer geld op naam in de kluis wordt bewaard, het gealloceerd is. Wanneer de bank het tegen een vergoeding in bruikleen neemt en het uitleent (tegen een hogere vergoeding) dan is het geld dat u aan de bank heeft geleend ongealloceerd. Het is dan niet opgepot maar overgedragen voor gebruik.
Terug naar Ben Bernanke en goud, want Bernanke noemt goud slechts een bezitting en géén geld. Onder de huidige spelregels heeft hij gelijk, want afgezien van de golden Buffalo’s is goud in de Verenigde Staten momenteel geen wettig betaalmiddel. Bernanke weet dit als geen ander. Hij beheert per slot van rekening het monopolie op wat geld wel is. En naast dat hij over de uitgifte ervan gaat, is hij ook bevoegd om het “uit het niets” te creëren.
De vijfde functie van geld
Dit laatste element van geldcreatie is waar veel economen de mist in gaan. Een valuta krijgt namelijk op het moment dat het uit het niets wordt gecreëerd een vijfde functie. Geld kan namelijk vermeerderd worden en ingezet worden als een indirect overdrachtsmiddel. U levert uw geld niet in, het wordt door de vermeerdering van geld in omloop minder waard. U draagt dan op indirecte wijze uw koopkracht over aan een andere partij zonder dat er een eigendomstitel overgedragen wordt. De integriteit van de economische ruilwaarde wordt als het ware uitgehold: de inflatiebelasting.
Bij de gratie van het geldmonopolie kunnen centrale banken geld vermeerderen, en kunnen banken door de wettelijke mogelijkheden tot fractioneel bankieren, geldsubstituten “uit het niets” creëren. De betekenis van geld als middel van financiering (lees: krediet) wordt daarmee versterkt. Immers, men kan het aanbod aan financiering doen laten toenemen. Het geld dat zodoende ongealloceerd ontstaat – en dus slechts fractioneel gedekt wordt – zorgt ervoor dat bedrijven, consumenten èn met name overheden in een grotere mate bediend kunnen worden van goedkoop krediet. Iedereen is daardoor in staat om nu te genieten en de rekening (gespreid) naar de toekomst te schuiven.
Schijngroei, scheefgroei en groeiende polarisatie
Toen er koppeling was met goud gebeurde er niet veel anders dan nu. Ook onder een goudstandaard werd er meer ongedekt “geld” in omloop gebracht en speelden dezelfde hardnekkige problemen op. Voor al het geleende geld is er altijd een onderpand en een rentevergoeding die er tegenover staat. En zodra blijkt dat het onderpand minder waard is en er te weinig kapitaal voor handen is om blijvend aan de rentevergoeding te kunnen blijven voldoen, dan is men feitelijk failliet. Overheden die in schuldproblemen kwamen hebben dan ook herhaaldelijk hun papieren claims op goud gedevalueerd: meer papiergeld voor goud.
Tegenwoordig is er geen enkele koppeling met goud en dat betekent dat in de rekenkundige zin geld- en kredietexpansie oneindig door kunnen gaan. Indien er niet drastisch hervormd wordt dan ontstaat er vanzelf een omslagpunt waarbij de expansie omslaat in exponentiële groei. Ik vat de kwalijke gevolgen van een “inflationistische” geldstelsel zoals het huidige met drie punten samen: schijngroei, scheefgroei en groeiende polarisatie tussen inkomensgroepen èn generaties. Dat die drie vormen van groei niet houdbaar zijn, daar gaan we vanzelf een keer achter komen. Dat is één van die zeldzame statistische zekerheden in de economie, want na meer dan 200 keer experimenteren is er nog steeds geen monetair alchemist geweest die het experiment met die vijfde functie van geld tot een succesvol einde heeft weten te brengen.
Goud heeft slechts vier functies
Goud is niet zo maar geld. Goud is een onpartijdige valuta: niemand heeft er een “natuurlijk monopolie” op. Edelmetalen zijn door hun unieke soortelijke gewicht kwantificeerbaar. Er liggen geen impliciete financiële verplichtingen aan ten grondslag en dus kent fysiek goudbezit geen faillissementsrisico; of dat politiek wordt tegengehouden of niet. Goud wordt wereldwijd gezien en erkend als een drager van economische waarde (wat die waarde ook moge zijn) en is daardoor altijd verhandelbaar. En misschien wel het allerbelangrijkste, er is geen overheid die de edelmetalen uit het niets kan vermeerderen. Behalve op papier en met de wet in de hand. Goud heeft dus slechts vier functies van geld.
De kunst van het weglaten
Bernanke heeft – vanwege welke reden dan ook (ik vermoed slecht onderwijs) de essentie van geld en goud niet begrepen. Edelmetalen hebben in tegenstelling tot de Federal Reserve Notes – of andere partijdige geldstandaarden – géén vijfde functie. Voor onze monetaire en wettelijke kaders is het juist de kunst van het weglaten en dat bereiken we niet door de vijfde functie van geld te verzwijgen, maar juist door de effecten ervan grondig te bespreken en het bij grondwet te verbieden. En dat is een hele kunst op zich.
Deze column verscheen eerder in de Nieuws-Flash! op 22 juli 2011